Het gaat dan om woordenschat en taal verkennen.
Woordenschat :
De betekenis van de aangeleerde woorden kennen.
Taal verkennen:
1) Je moet een werkwoord uit de zin kunnen halen.
De jongen loopt naast zijn fiets.
2) Van 1 lange rij met woorden, twee zinnen maken.
de fiets staat in de schuur hij is kapot
De fiets staat in de schuur.
Hij is kapot.
3) Volgorde van woorden goed of fout.
De kikker kleine (fout) De kleine kikker (goed)
4) Verkleinwoorden.
Eindigt het woord op : je, pje of tje ?
Alles is de afgelopen weken in de klas behandeld.
Thuis kunt u het met uw kind nog even herhalen.